StadsWeb

Stad meer dan droag brôôd

Content

StadsWeb

Hij debuteerde op 15-jarige leeftijd in het eerste elftal van SNS en bijna 15 jaar later speelt hij daar nog altijd. Robbin Arensman is bij SNS, de vierdeklasser uit Stad aan ’t Haringvliet, niet meer weg te denken.

Jarenlang heeft hij in de spits gevoetbald, vaak ook was hij de nummer 10, maar de laatste seizoenen zwerft hij door het hele elftal. ‘Ik heb overal gestaan, op elke positie, alleen keeper ben ik nooit geweest’, zegt hij. Dit seizoen is Robbin trouwens niet altijd basisspeler. Naar eigen zeggen is hij nog maar een stuk of zes wedstrijden in de basis begonnen.

Zes keer in de basis nog maar? Hoe komt dat? Ben je niet goed genoeg meer?

Robbin: ‘Dat heeft te maken met mijn werk. Ik werk op heel onregelmatige tijden in de haven van Rotterdam, ben betrokken bij het bunkeren van tankschepen. Ik weet pas een dag van tevoren wat mijn uren zijn. Dat heeft te maken met de aankomst van de tankers en dat weten ze bij de planners van het bedrijf waar ik werk niet zo heel lang van tevoren. Ik heb het wel eens meegemaakt dat een schip zaterdagmiddag verwacht werd. Ik had uitgemikt dat ik nog wel kon voetballen die middag. In de rust heb ik gebeld met de planners en die zeiden dat het wel krap aan zou gaan worden. Ik heb de tweede helft niet meer meegedaan en ben meteen vertrokken. Kwam die boot pas om 8 uur ’s avonds aan….’

Als dat heel de week zo is, dan kun je zelf dus niet veel plannen van te voren?

Robbin: ‘Nee. En van trainen komt vaak ook niet veel. Er zijn weken bij dat ik niet kan komen trainen en soms kan ik er op zaterdag ook niet bij zijn.’

Als je niet mee traint, voetbal je ‘s zaterdags dan wel?

Robbin: ‘Nee. Dan zet de trainer me op de bank. Ik heb daar wel moeite mee, want ik wil altijd voetballen. Maar hoewel het dus vervelend is voor mij, snap ik het wel. En ik accepteer het ook. De jongens die er altijd zijn, moeten spelen, dat vind ik ook. Dat dit ten koste gaat van mijn plekkie in het elftal, ja, dat moet dan maar. Als ik niet getraind heb en niet in de basis sta, mag ik vaak wel het laatste half uurtje meedoen. Zo kan ik toch nog voetballen, want voetbal, dat is iets wat ik heel graag doe. Binnenkort ga ik trouwens van werkgever veranderen en worden mijn werktijden regelmatiger. Ik werk dan nog steeds continue, maar dan wel op vaste tijden. Ik zal ook dan nog wel eens trainingen en wedstrijden missen, maar minder vaak, denk ik. En misschien is het op mijn werk straks wel mogelijk om met mijn uren te schuiven, zodat ik er wel altijd bij kan zijn.’

Robbin Arensman wil dus graag voetballen?

Robbin: ‘Ik ben een echte liefhebber. Hoewel ik het nu best druk heb met mijn onregelmatige werktijden, wil ik in het weekend wel op het veld staan. Trainen is iets minder leuk, een trainingsbeest zal ik nooit worden, maar wat is er mooier om in een eerste elftal te voetballen? Niets toch? Daarom maakt het me helemaal niet uit op welke plek de trainer me neerzit. Ik speel overal waar ze me nodig hebben in het elftal. Als ik maar mee kan doen. Ik ben jarenlang spits geweest, sta nu nog wel eens op die positie, maar heb ook als rechtsback en als linksback gevoetbald, centraal achterin en op alle plekken op het middenveld.’

Naar welke positie in het elftal gaat jouw voorkeur uit?

Robbin: ‘Spits. Dat ben ik zeker tien jaar geweest. Afmaken, goals scoren, dat is ontzettend leuk. Op 10 voetballen ook. Dat is ook een fijne plek. Lekker passjes geven en steekballetjes. Maar nogmaals, ik maak er geen enkel punt van als ik ergens anders weggezet wordt.’

Ben je vroeger wel eens benaderd door andere ploegen?

Robbin: ‘Een jaar of 6 geleden was er contact met een tweedeklasser uit de Hoeksche Waard. Ik heb het even overwogen, maar was er al snel uit. Dan zou ik drie keer op en neer moeten rijden en misschien niet alles spelen. Daar wilde ik het voetballen bij SNS niet voor opgeven. Hier weet ik wat ik heb. Ik speel hier met mijn vrienden, met allemaal jongens uit Stad. De onderlinge band is hecht en hoewel ik vind dat sommige jongens wel iets fanatieker zouden mogen zijn in het veld en ik daar soms wel iets over zeg en de andere oudere jongens ook, zal dat nooit ten koste gaan van onze kameraadschap. Daarvoor kennen we elkaar te goed.’

Maar je ergert je soms wel eens aan de mentaliteit van sommige medespelers?

Robbin: ‘Je moet dat niet overdrijven, maar soms zou ik ze wel eens een schop willen geven. Dat doe ik natuurlijk niet, maar ik zal wel zeggen dat ze er voor moeten gaan. Ze doen gelukkig wel altijd hun stinkende best, maar soms vind ik dat ze er wel iets te makkelijk over denken. Vroeger, toen ik net begon, was ik behoorlijk chagrijnig als we verloren hadden. Dat waren wij toen allemaal. Die gasten van tegenwoordig balen ook nog wel, maar zetten veel eerder de knop weer om. Die zitten na een nederlaag na een kwartiertje alweer breeduit te lachen met een biertje in hun hand en de muziek keihard aan. Je moet met je tijd mee gaan, zeggen ze, maar soms denk ik er nog wel eens het mijne van. Ik moet het maar accepteren, denk ik en het is zeker geen reden om er de brui aan te geven. Zo erg is het nou ook weer niet.’

Dus je gaat gewoon door?

Robbin: ‘Natuurlijk ga ik door. Ik zou heel graag nog eens willen promoveren of om het kampioenschap willen spelen. Als alle koppen hier dezelfde kant op staan en iedereen er vol voor gaat; wie weet, misschien is het dan nog wel eens mogelijk. Dat zou mooi zijn. En als het niet lukt, ga ik ook door. Totdat de trainer me te oud vindt en mij niet meer nodig heeft. Dan ga ik in een lager elftal voetballen.

En over een jaar of 30 voetbal je nog altijd bij de veteranen?

Robbin: ‘Als ze die dan bij SNS hebben, zeker weten van wel.’