Door Herman Maas
Familie Teun:
Vader Dammis woonde als kind op de Lageweg in de Watergatse Polder en na zijn trouwen met Jannetje Timmer gingen ze op de Oostendensedijk vlak naast boerderij Dabbe wonen. In 1927 lieten ze een huis op het Dijkhof (nr. 13) bouwen en hadden vandaar vrij zicht over de tuinen van Jan van Diet tot aan de Openbare school. Ze kregen 7 kinderen:
- Dammis (-Kamerling) bleef zijn hele leven op Stad wonen,
- Arendje (-Kooreman) vertrok na haar huwelijk van het eiland,
- Johannes (-Alida van Biert uit de Zevenster) woonde na zijn huwelijk op de Voorstraat maar vertrok na de Ramp naar Vlaanderen,
- Adriana (-Wallet) vertrok naar Barneveld,
- Dina (-Henk Kruidenier) vertrok naar Veenendaal,
- na zeven jaar Teun op 22-1-1929 en tot slot
- Pie (-Cor Jansen) die in Middelharnis ging wonen.
Tussen Dammis en Pie zat 21 jaar. Hun vader verdiende de kost als boerenknecht, vooral met de paarden. Hij werkte met zijn vrouw op de boerderij van Bol (nu Vogelaar) tijdens de beroemde moord op Stad en ze hebben de dader nog uit de tras gered bij zijn zelfmoordpoging en zijn schoenen nog gestrikt voordat hij geboeid werd afgevoerd. De meid zou de zeer geliefde knecht hebben uitgedaagd. Na zijn gevangenisstraf is de dader de ouders van Teun nog wezen bedanken voor hij elders een nieuw leven begon.
Het Dijkhof:
Het huis op het Dijkhof bestond beneden uit een keukentje, een kamer, een slaapkamer voor de ouders en kleinste kinderen en boven een open zolder voor de oudere kinderen. Toen Teun naar boven moest om te slapen waren de meeste oudere kinderen al het huis uit en in 1947 werden er voor hem en zus Pie twee aparte slaapkamertjes gemaakt. In de kamer was een kachel maar verder nergens en het glazuur vroor in de keuken van de tegeltjes en ook de loden buizen, die vanuit de kelder naar de achterkamer liepen, bevroren wel eens. Er was destijds geen riolering maar alleen een sloot voor afvalwater, geen gas en de waterleiding kwam in 1936 pas.
In de notulen van de gemeenteraad uit die tijd blijkt regelmatig hoe slecht het met het Dijkhof was gesteld. Toen de Inspectie voor de Volksgezondheid een riolering eiste, probeerde men daar onderuit te komen door wat woningen onbewoonbaar te maken. De waterleiding was verplicht maar veel mensen konden niet meer betalen dan de aansluiting naar het huis en hadden geen geld voor een kraan. Er was ook iemand met een mooie koperen kraan, maar die gebruikte hij niet want die moest je aftappen als het ging vriezen. De straat was niet bestraat maar iets verhard met as uit de kachels en werd daarom ook wel het "koolpad" genoemd.
In de tuin was een welle en een mestput voor de varkens en de kippen, die iedereen in een hok achter het huis hield. Teun viel een keer in de sloot en in een krantenartikel werd gesproken van een jongen die een zeer onwelriekende geur verspreidde toen hij eruit gehaald werd. Op het "koolpad" was het veilig spelen want er was geen verkeer en toen hij wat groter werd mocht Teun soms snoep van het blad kopen op de met kinderkopjes bestraatte Molendijk bij mevrouw Fris, op de plek waar later kaasboer Verwoerd een kruidenierszaak begon.
Verwoerd was op Stad begonnen met zijn kaashandel in een schuur bij fietsenmaker Jan van Rossum en ging eerst met een bakfiets langs zijn klanten. Op de hoek Dijkhof-Molendijk was de boerderij van melkhandel Arensman met wel vier koeien op stal. Zoon Leen (van den Ezel, nie geschollen) woont er nu nog. Zijn vriendje en buurjongen was Bram Maliepaard. Hij weet nog de rare broeken aan de waslijn die Lauwerientje van de Koekoek voor zichzelf maakte uit de onderbroeken van haar man als de knieën daarvan versleten waren.
In 1939 werd begonnen met de bebouwing van het Dijkhof aan de dorpszijde (nummer 14 tot 24) maar door de oorlog pas laat opgeleverd. De bestrating en de riolering kwamen pas in 1955. In de Burgemeesterswoning woonden altijd wel vijf gezinnen, meestal tijdelijk. In de zeventiger jaren werd deze woning afgebroken en nummer 8 t/m 12 gebouwd.
Leerkrachten van de Openbare school in de dertiger jaren; van links naar rechts; mevrouw Polhuys, meesters Broere, Polee en Braber en handwerkjuf van Nierop.
School:
Teun bezocht de Openbare school 7 jaren lang, ook op zaterdag. Het schooljaar begon op 1 mei. Er was nog geen kleuterschool en je mocht pas naar school in het jaar dat je voor 1 november zes werd. Hoofdmeester was Polee die in 1936 werd opgevolgd door 't Hooft uit Strijen. Verder herinnert Teun zich de meesters Braber en Broere, juffrouw Polhuijs en later juffrouw Kuijpers die met Kees Vink trouwde en daarom haar ontslag moest nemen. Teun en Marie wonen nu in het huis waar deze juf de laatste jaren tot haar dood gewoond heeft. Ze had een hekel aan roken en begon al te kuchen en hoesten als ze een sigaret zag.
Het schooljaar liep, zoals gezegd, van 1 mei tot 1 mei en je leerde vooral rekenen, lezen en schrijven, maar er was ook Godsdienstonderwijs. Je kreeg gymnastiek in de twee laatste lokalen die waren samengevoegd. Daar werden ook uitvoeringen gegeven omdat er nog geen Trefpunt was. In die tijd stierven er nog vrij veel kinderen en dan moest je een dubbeltje meenemen voor een krans namens de school. Het was de gewoonte je nieuwe kind te vernoemen naar je gestorven kind. De school was streng en als je thuis vertelde dat je klappen van de meester gehad had, kreeg je er nog een paar van je vader bij. Ook het liniaaltje werd veel gebruikt om leerlingen op de vingers te tikken. Leuke dingen tijdens zijn schooltijd waren de lampionoptochten en de traktaties bij het huwelijk van Juliana en de geboorte van Beatrix en Irene.
De oorlog:
Teun was elf jaar toen de oorlog uitbrak en herinnert zich dat hij blij was met die vrije dag, terwijl nota benen zijn broer op de Grebbeberg aan het vechten was. Kinderen hadden nauwelijks besef van wat een oorlog betekende en er werd thuis weinig over gepraat. Je zag wel af en toe soldaten op het dorp. In mei 1942 was hij 13 jaar en ging hij van school af om op het land te gaan werken bij verschillende boeren. Hij moest poters leggen, uien wieden en aardappels rapen die de klaprooier, getrokken door een paard, roterend uit de grond gooide. Later kreeg hij vast werk bij de vader van Evert Arensman.
In februari 1944 werd het eiland onder water gezet en moesten ze evacueren naar de Rijsdijk tussen Rhoon en Charlois bij Rotterdam en kwamen in huis bij een politieagent waarvan alle zonen in Duitsland te werk gesteld waren. Hij en zijn vrouw woonden in de voorkamer en de familie Vroegindewij in de achterkamer en de keuken deelden ze. Teun werkte bij een tuinder en had het daar heel goed en hoefde geen echte honger te lijden want zijn vader werkte bij een boer en kreeg aardappels. Er was geen licht en dus deed je 's avonds raadspelletjes en ging laat naar bed want dan had je 's morgens minder honger. Je at twee keer per dag aardappels uit het water met soms een klontje boter. Op een fiets met surrogaatbanden reed hij naar de stad voor Zweeds wittebrood bij het Rode Kruis.
De Duitse soldaten waren nauwelijks ouder dan hij met zijn zestien jaar en erg streng en onrechtvaardig. Toen een soldaat omkwam door een elektriciteitsongeval werden er zeven onschuldige mannen voor de ogen van hun familie doodgeschoten en hun huizen in brand gestoken. De lijken mochten pas na een paar dagen opgehaald worden. Je mocht niet slachten, maar de tuinder had twee varkens die soms 's morgens enorm gekrompen waren want dan waren de varkens in het geheim geslacht en vervangen door twee biggetjes en dan kreeg hij vlees en spek mee naar huis. Teun stal een keer lege handgranaatkisten uit een mitrailleurpost om een konijnenhok te maken en werd toen bijna betrapt en bracht uren op zijn buik liggend door in een spruitenveld.
Hij haalde melk in een "flap", dat is een trapeziumvormige zak die afsluitbaar was en waarin knechten vroeger hun koffie mee naar het land namen.
Na de bevrijding kwamen er voedseldroppingen bij de Waalhaven en op 10 mei konden ze al dankzij Dirk Maliepaard met schipper Vink terug naar Stad. Hun huis stond nog iets in het water maar ze hadden meteen eten van hun familie uit het Watergat die bij Vogelaar werkten. Dat land was droog gebleven. De eerste keer aten ze zoveel dat het hele gezin moest braken en aan de diarree raakte, want hun darmen waren dat vet en die hoeveelheid niet meer gewend.
Verkeringstijd:
Teun ging bij Mastenbroek werken en moest eindeloos onkruid wieden op de droog gevallen landerijen. Hij werkte samen met vriend Bram Maliepaard en Rob Arensman, de opa van Theo Kamerling. Later kwam hij terug bij de vader van Evert Arensman tot het bedrijf na diens dood gesplitst werd.
Het leventje op het Dijkhof ging gewoon weer zijn gangetje; je kwam niet bij elkaar over de vloer, maar sprak elkaar op straat of bij de "wel" als je water haalde. Naast het harde werk was er in het weekend tijd voor ontspanning. Zaterdag hield je wat eerder op met werken en hing op de Voorstraat en Kaai. Als je wat ouder was mocht je met de fiets naar de Westdijk in Middelharnis. Daar kwam heel veel jeugd en je moest altijd rechts lopen en mocht niet te lang stilstaan en er waren wel vier politieagenten om de orde te handhaven. Meestal sloot je de dag af met de late film in het Meijer theater.
Zondags bleef je op het dorp en liet de fiets in de schuur uit solidariteit met vrienden die vanwege hun geloof die dag niet mochten fietsen. Je wandelde over de dijk, soms wel tot Den Bommel toe. In Middelharnis waren ook feesten zoals ringrijden met paarden en op een groot muziekconcours in 1950, op het terrein waar nu de Goede Ree staat, heeft hij zijn vrouw ontmoet.
Maria van Putten (18-8-33) was de dochter en enig kind van Johannes van Putten en Johanna Hartog uit Oude-Tonge en buurmeisje van de latere naar Stad getrouwde Teun Holleman (de zuurkoolplanter). Verkering bestond, aan het begin, uit in het weekend buiten lopen, want je mocht niet bij elkaar thuis over de vloer komen. Later mocht dat wel en zagen ze elkaar ook op woensdag. Op 15 mei 1952 zijn ze in het oude gemeentehuis van Oude-Tonge aan de Kaai getrouwd en, zoals dat toen gebruikelijk was vanwege de woningnood, bij haar ouders in Oude-Tonge ingetrokken. Daar is hun zoon Dammis geboren.
De ramp:
Op een koude gure winternacht werd er 's nachts met een ragebol op het slaapkamerraam geslagen en riep een buurjongen dat ze moesten vluchten omdat de dijk doorgebroken was. Ze vertrokken met haar ouders snel met de 6 weken oude Dammis in de kinderwagen en toen ze bij de dijk kwamen reikte het water al tot de rand van de kinderwagen. Dankzij deze buurjongen hebben zij en vele anderen de ramp overleefd maar ook kwamen veel bekenden om. Hun huisje met al hun spullen is in de golven verdwenen. Ook het oude huis van zijn ouders bij Dabbe en het grootouderlijk huis in het Watergat met daarin zijn ooms werd door het water verzwolgen. Ze konden gelukkig bij zijn ouders op het Dijkhof intrekken.
Marie kon het goed vinden met haar schoonmoeder en hielp ondermeer met het stampen van de was en kreeg blaren op haar handen van het wringen want in Oude-Tonge had ze al een wringer gehad. Ze had moeite met wennen in het saaie dorp en het verwerken van de ramp waarover eigenlijk niemand sprak. Dat kwam pas jaren later. Al haar gespaarde uitzet, persoonlijke zaken en babyspulletjes was ze kwijt, maar gelukkig kreeg ze van verschillende mensen oude foto's van haar huwelijk en overleden familieleden.
Door het overlijden van dhr. Kasteleijn, de opa van Cor van Damme, en het gereedkomen van het postkantoor/woonhuis in de Nieuwstraat kwam Molendijk 21 vrij en daar hebben ze met plezier veertig jaar gewoond. Teun's vader heeft het huis helemaal opgeschilderd met een crèmekleurige verf, de goedkoopste die er toen te krijgen was. Deuren, ramen, plafond en al het andere houtwerk had dezelfde lelijke kleur en het heeft jaren geduurd voor deze verf allemaal overschilderd was.
Hun dochter Annie is daar geboren en inmiddels hebben ze vier kleinkinderen, waarvan er nu drie op Stad wonen.
Via de Boudewijnstraat wonen ze nu in de B. van Brienenstraat en hebben veel aanspraak en gezelligheid in de gezamenlijke blokhut van het buurtje.