Hans Melaard (08-11-2008)
Door Pieter Prins (2005)
Hans Melaard komt uit een groot gezin en iedereen zorgde ervoor dat er geld binnenkwam. De enige werkgelegenheid die er was, halverwege de veertiger jaren, was in de landbouw. Dit betekende dat er in de winter geen werk was, tenzij je bij een boer in vaste dienst was. Hieronder het verhaal van Hans Melaard, over zijn arbeidsverleden.
In de Tweede Wereldoorlog heeft het Duitse leger Goeree-Overflakkee onder water gezet om geallieerde luchtlandingen te voorkomen. Ook de familie Melaard ondervond hiervan de gevolgen en samen met vrijwel de gehele bevolking van Stad aan 't Haringvliet werden zij geëvacueerd. Zo kwam Hans Melaard in Groningen terecht. Na ongeveer een jaar keerde het gezin weer terug, de oorlog was inmiddels voorbij en dus ging men op zoek naar een baantje.
Melaard zegt bewust geen vaste betrekking te hebben gezocht om zo overal geld te kunnen verdienen waar het te halen was. Bij een vaste betrekking staat je functie in de boeken waardoor je moeilijk eens met een andere klus geld kan verdienen. Als voorbeeld noemt Melaard het werk als landarbeider. Bij een vaste betrekking mocht je dan geen werk doen in de haven. Melaard kon dus ook in de haven wel eens een klus doen en zo werd er aardig wat bij elkaar gescharreld. In de zomer werkte hij op het land bij een boer, waar hij als arbeider de onderste in rang was. Een boerenknecht had meer aanzien, was bij de boer in vaste dienst en mocht altijd koffiedrinken bij de boer in de voorkamer. Ook mocht een knecht met de paarden omgaan en had hij ook in de winter werk in bijvoorbeeld de stallen. Als arbeider had Melaard die privileges niet en moest hij tijdens de schaft buiten blijven in de schuur. Hij beoordeelt deze toestand niet als negatief "dat was gewoon zo, zo lagen de zaken".
Werk in de landbouw.
Als bijverdienste in de zomer werkte Melaard 's nachts in de zogenoemde deelbouw. Dat betekent dat men buiten werktijd rijpe uien plukte en van de opbrengst een derde zelf mocht houden. Dat eigen deel kon de arbeider verkopen aan de boer of aan een commissionair. Dit geld zette Melaard weg om zo in de winter een voorraad te hebben. Meestal werd er van dit geld in maart een varken gekocht dat in november werd geslacht. Verder werden gekochte groenten ingezouten en opgepot, want in de winter was er vrijwel geen werk en dus werd er minder geld verdiend.
In de winterperiode was er voor arbeiders in Stad aan 't Haringvliet de mogelijkheid te gaan riethakken in de gorzen. Het gebied werd toen nog beheerd door de rentmeester van de ambachtsheerlijkheid en die had een opzichter in dienst die regelde dat er riet werd gesneden, met als doel dit door te verkopen aan rietdekkers. Volgens Melaard was het Stadse riet het beste van de regio...
Het werk werd verricht in de maanden december tot en met maart. Of er gewerkt kon worden hing ook van de weersomstandigheden af. Bij neerslag was het niet mogelijk het riet te snijden en dus werd er dan niets verdiend. Betaling van het werk geschiedde per bos riet, vaak ging dat per tien bossen, een situatie waarmee Melaard niet gelukkig was. Hij sneed per dag vijftig tot zestig bossen en kreeg daarvoor een kwartje per bos. Later werd er door de beheerder een maaimachine aangeschaft, in het begin had dit tot positief gevolg dat de opzichter even de maaier er overheen haalde en zijn arbeiders dan voor de bossen betaalde. Al snel echter verving het apparaat de arbeiders en was riethakken dus verleden tijd.
Na de watersnoodramp was landbouw op het eiland onmogelijk, waardoor Melaard moest uitwijken naar een andere baan. Hij ging een paar jaar in de Rotterdamse haven werken als arbeider. Vanwege een conflict over betaling en scholing ging hij op het eiland in dienst bij een aannemer. Hij is kort na de watersnoodramp bij deze aannemer in dienst gekomen en heeft toen gewerkt aan herstel van de infrastructuur op het eiland. Begin jaren zestig werd hij vervolgens verhuurd om te gaan werken aan de Lauwerszeewerken. Bij Lith en in de Noordoostpolder maakte hij proefopstellingen met verschillende materialen. Dit betekende dat hij vaak bij een boer in de buurt van het werk in de kost moest, op eigen rekening. Het werken gebeurde meestal 's nachts, omdat de sluizen dan vrij waren van scheepvaart en dus gebruikt konden worden. Bovendien was men ook afhankelijk van de verschillende stromingen. Een gemiddelde dag bestond daarom in die beginperiode uit slapen tussen 10:00u en 22:00u en werken tussen 22:00u-04:00u.
De arbeidsomstandigheden in die eerste helft van de jaren zestig schetst Melaard als armoedig en onpersoonlijk, arbeiders hadden geen naam maar stonden als nummer in de boeken. De kost en inwoning die in de week noodzakelijk was moesten de arbeiders zelf betalen en er was bovendien nog onderscheid tussen werknemers van de Rijkswaterstaat en gehuurde werknemers van de aannemer. Zo mochten deze laatsten (waaronder dus ook Hans Melaard) niet slapen op de schepen van het Rijk (later sliep men vooral op de schepen en niet meer bij kostfamilies). Ook mochten de mensen van Rijkswaterstaat op gezette tijden naar huis en kregen ze voor het zelfde werk meer salaris. Later verbeterde deze situatie meer en meer, omdat de aannemer alles toen in eigen handen nam. Nog later werd alles voor iedereen centraal geregeld vanuit Den Haag, ongeacht dienstverband.
Melaard vertelt over het maandagochtendritueel, als de mannen aan boord van de bok kwamen. Eén van hen nam voor de hele week het koken op zich en telde op maandagochtend alle koppen, zodat hij wist hoeveel gehaktballen er nodig waren. Deze werkwijze veroorzaakte wel eens problemen als er halverwege de week iemand bij kwam.
Werk in bij de Deltawerken.
Naast proefwerkzaamheden in Lith deed Melaard hetzelfde werk in het Haringvliet voor de Haringvlietdam, in het Krammer en Volkerak voor de Hellegatsdam en de Volkeraksluizen, bij Bruinisse voor de Grevelingendam en in Brouwershaven voor de Brouwersdam. De laatste jaren van zijn dienstverband werkte hij in de proefopstelling in de Schelphoek, waar tests werden uitgevoerd voor de Oosterscheldewerken rondom Neeltje Jans. Dat het testwerk niet zonder gevaar was bewijzen verhalen over de wijze waarop deze soms werden uitgevoerd. Materialen als asfalt moesten worden getest op hardheid, hiervoor werd kokendheet asfalt in water gestort om te kijken hoe het zou stollen. De arbeiders stonden soms te dichtbij, waardoor Melaard wel eens brandplekken heeft opgelopen als de kraan het asfalt te snel stortte. Waarvoor hij het allemaal deed kan Hans Melaard niet altijd zeggen, "daar had je allemaal 'professorische' mensen voor uit Den Haag".
Een aantal malen heeft Melaard een fataal ongeval meegemaakt. E&eacut;n keer was er een gondel ontkoppeld door een arbeider. Deze fout bracht de gondel in beweging om vervolgens boven de werkplaats waar Hans en zijn collega's stonden zijn lading stenen te lossen. Een collega die precies onder het gondel stond overleefde het niet. Het ongeval kwam bij Melaard en zijn collega's hard aan. Na het ongeval werden de veiligheidsregels die er al waren verder aangescherpt en werd een valhelm op het terrein verplicht. Een ander ongeval deed zich voor op een bok. Een opzichter waarschuwde de mannen altijd om niet in het bereik van de kabels te gaan staan, vanwege de enorme terugslag na het lossen van de lading. Op een zeker moment stond de man zelf op de verkeerde plaats toen de lading werd gelost, waardoor hij door de terugslag van de staalkabels werd weggeslagen. Melaard zegt dat al deze ongelukken aan menselijke fouten waren te wijten, alle veiligheidsregels die er waren ten spijt.
Ook stromingen konden voor gevaarlijke situaties zorgen. Zo was Melaard eens met een aantal collega's aan het werk op een zandplaat in het Hellegat bij Willemstad. Hun schip lag hier op het droge en het was eb. Op een zeker moment kwam het water op met een zodanige vaart dat het schip niet meer vlot kwam, maar direct omhoog schoot. De ploeg had het geluk dat er een paal in de buurt in het water stond waaraan men zich kon vasthouden. Het schip is bij dit voorval vergaan.
Als hoogtepunten in zijn loopbaan bij de Deltawerken noemt Melaard de oplevering van de diverse werken. Hij laat met trots allerlei herinneringspenningen en certificaten zien en vertelt dat ze altijd vooraan stonden met een bordje op hun borst. Hij is dan ook trots en dankbaar dat hij aan deze waterstaatkundige werken heeft mogen meebouwen.