Door Herman Maas
Vereenvoudigde Stamboom
Dirk Saarloos, geboren op Stad op 25/12/1890, zoon van Floor Saarloos en Adriaantje Koningswoud trouwde met Jannetje van Biert, geboren op Stad op 3/10/1890, dochter van Iman van Biert en Marie Kasteleijn.
Ze woonden op Voorstraat 36 naast het weeshuis (brandweerkazerne) en kregen 6 kinderen:
- 1917 Adriaantje (Jaan) trouwde met Cor Mellaard (woont nu in Ebbe en Vloed)
- 1922 Iman trouwde met Dirkje Wielaard (woonden tot hun dood in de Boomgaarddreef)
- 1923 Floor trouwde met Gerrie van Gurp uit Stad en vertrok naar Canada
- 1924 Marie trouwde met Arie van Hassent uit Ooltgensplaat, kreeg twee kinderen en werkte als gezinshulp. Na een ziekbed van zes jaar waarvan de helft in het ziekenhuis in Dirksland is ze in 1965 overleden.
- 1927 Elizabeth (Bep) trouwde met Klaas Maliepaard uit Stad en kreeg 5 kinderen:
- 18/1/54 Dineke trouwde met Ben Wesdijk uit Stad en zit in het onderwijs in Spijkenisse.
- 22/7/55 Dirk trouwde met Lenie van Veen en zit in het onderwijs in Spijkenisse.
- 5/11/57 Lies trouwde met Marjo de Visser en is na haar dood hertrouwd met Lieke Snijder en zit in het onderwijs in Spijkenisse.
- 21/9/60 Jenny trouwde met Bas Melaard uit Stad en zit in de verpleging in Dirksland en zij wonen met kinderen Elsa en Brent nog op Stad.
- 23/12/67 Elma trouwde met François Wisse en zit in het onderwijs in Spijkenisse.
- 1930 Cor trouwde met Jo van Keulen (woont A.v.Bronckhorststr. 14) uit Stad en hun zoon Jan en dochter Janneke Krijtenberg wonen nog op Stad en dochter Carina in Afrika.
Geboortehuis: Voorstraat 36
Bep werd op Voorstraat 36 in de bedstee geboren en had met oudere zusters en broers een heerlijke jeugd waarin ze onbezorgd op de Voorstraat mocht spelen. Oma, de zus van Aren Koningswoud, woonde in een aanbouw achter het huis en was duidelijk aanwezig. Toen ze drie was werd broertje Cor geboren en daarvan herinnert ze zich nog de statig geklede baakster uit de Frelle.
Haar vader had land in de van Brienenpolder en ging daar meestal op de fiets heen om te werken, maar nam ook een keer de kruiwagen zodat Bep mee kon. Ze weet nog dat ze toen erg bang was op de Zeedijk omdat het water tot aan de dijk stond en meteen weer huis wilde. Dat hij namens de AR in de gemeenteraad zat en eindeloos wethouder was speelde in haar jeugd geen rol. Later merkte ze het alleen door zijn contacten met de burgemeesters en hun gezinnen.
Het dorp
Er was veel te beleven op de Voorstraat met andere kinderen, maar ook oudere mensen waren op straat te vinden voor de gezelligheid en het winkelen bij de vele winkels die er toen nog waren. Van buitenaf kwam het Chinese Pinda-mannetje, die pinda's verkocht en "Pinda, pinda, lekka lekka" riep. Haar broer Cor van drie kon hem al nadoen en kreeg daardoor de bijnaam Pinda, die zijn kinderen na zijn dood hebben overgenomen.
Ook weet ze nog te vertellen over het Poolse Joodje met een hoge hoed en zwarte lange jas en twee koffers met zijn handelswaar aan beide zijden torsend. Ook kwam er een Jood met een kar met huishoudelijke artikelen door het dorp en die riep altijd: "mot je nog bilpapier?". Af en toe kwamen er acrobaten met een woonwagen op de Kaai een voorstelling geven en dan kreeg je een cent van je moeder om op een kleed te gooien dat ze op de grond uitspreidden. Haar zus was bang dat de kunstenaars iets fout zouden doen en dat ze moest aanzien hoe iemand verongelukte, maar Bep genoot ervan en vond het zonde van de cent halverwege de voorstelling te vertrekken. Ze herinnert zich ook nog de tent die het Leger des Heils op de Kaai zette om te preken en te zingen en dat ze er als vierjarig meisje langs liep en binnengenood werd.
Haar beste vriendin was Corrie Vroegindeweij (Corrie Huiber) die op nummer 42 woonde. Ze aten samen van de poters die oma voor de varkens kookte en maakten ruzie over bij wie de Here Jezus nu dichter boven het huis woonde. Ook bespraken ze mensen om er achter te komen of ze er beide van overtuigd waren dat die persoon in de hel zou komen. Ze noemt wijselijk nu geen namen.
Oma had een mooi duifje op het dressoir staan waarvan het kopje open kon en dat vond Bep prachtig en oma beloofde dat "als ze ging vliegen" het duifje voor haar zou zijn, maar eerst had oma andere zorgen want had soms ook overoma in huis. Toen haar moeder een tijdje ziek was, moest zus Jaan de was doen/stampen voor hun gezin, oma en overgrootmoeder en zelfs ook nog voor tante Aagje toen die ziek was. Op een dag weigerde Jaan de was te doen omdat er spullen van tante Aagje bijzaten terwijl die al weer over het dorp liep. Oma werd boos, maar haar vader gaf haar gelijk en bezorgde de vuile was weer bij Aagje.
Toen ze wat ouder werd speelde ze met meer kinderen uit de buurt en ze noemt Lena Timmer (later Osseweijer), Jannekee Braber (later Arensman) en Francien van der Valk (later Holleman). Ze sprongen touwtje en het spel "Astazia sta stil" door het halve dorp.
Al vroeg voelde ze de spanning tussen de Hervormde en Gereformeerde kerk en ze was er niet zeker van of Hervormden wel welkom waren in de hemel als ze op de verhalen in haar omgeving afging. Ze was een "dolerende" en zou altijd een tweederangs burger blijven in de ogen van sommige mensen van de andere kerk. De tweedeling speelde een grote rol in de dorpsgemeenschap want o wee als je verkering kreeg met iemand van de tegenpartij.
Ze kan nu met veel humor praten over haar kinderlijk geloof en hoe haar vader daar positief op reageerde. Als ze iets ondeugends gedaan had en niet kon slapen van schuldgevoel, adviseerde haar vader haar om de Heer vergeving te vragen. Op Goede Vrijdag bedacht ze dat ze toen niet hoefde te bidden, want God was die dag toch dood.
Lagere school
Ze ging naar de Christelijke lagere school in de Boomgaarddreef en moest dan langs de openbare bonken. Er waren maar zes kinderen in haar klas: naast haar nog Mies Diepenhorst, Leen Fris, Dirk Slik, Mies van Dis en Martientje Schellevis. Omdat haar opa van Biert, die voorman was bij Koert, haar al wat had leren lezen, schrijven en rekenen kwam ze op de "knappe lijst". Deze pedagogisch zeer onterechte en foute lijst maakte juffrouw van de Band en wie bovenaan stond mocht steeds als eerste kiezen als er iets was.
Ze herinnert zich in die tijd ook de feesten met zaklopen, optochten op Koninginnedag en later de bevrijdingsfeesten.
In het dorp waren vier bakkers en zowel Silvius als Koppenaal verkochten ook ijs. Bij bakker Steenhart paste ze wel eens op de kinderen en nam ze dan mee naar haar huis en dan aten ze mee en vroegen later aan hun vader om ook zo lekker brood als bij Saarloos te bakken. Met sinterklaas waren de etalages altijd prachtig versierd en had Braber heerlijk krentenbrood.
Sinterklaas werd gevierd met strooien van pepernoten door de voordeur en cadeautjes bij opoe en meutje Coba en noam Chiel of meutje Neeltje. Ze herinnert zich nog een pop en ook een keer een schoolbord omdat ze later schooljuffrouw wilde worden.
De lagere school was best streng, ze gingen ook op woensdagmiddag naar school, hadden geen pauze en slechts 3 weken zomervakantie en de meisjes moesten twee keer per week nablijven voor handwerklessen. Ze is slechts één keer met schoolreis geweest en wel helemaal naar de bossen bij Breda; wat was het daar mooi.
Huishoudschool
Na de lagere school mocht ze van haar vader kiezen of ze naar de MULO of naar de huishoudschool wilde. Ze wilde graag schooljuffrouw worden, maar zou dan later naar de kweekschool aan de overkant moeten en omdat ze snel heimwee had, koos ze voor de huishoudschool. Samen met Corrie Roos (nu Nipius) en Coba Huizer (nu Braber), die beide nog in leven zijn, had ze een mooie en zeer leerzame twee jaar op deze school in Sommelsdijk. Vooral het naaien en verstellen van kleding vond ze prachtig.
Voorstraat 1944
De oorlog
Al snel kwam de oorlog. De boeren moesten van de bezetter koolzaad verbouwen en dat bloeit in mei en toen ze voor het eerst langs zo'n veld naar school fietsten dacht iemand dat het een rijp korenveld was, maar dat kan natuurlijk niet in het voorjaar.
Ze werden tijdens de inundatie geëvacueerd naar een boerderij tussen Leerdam en Leerbroek en hebben het daar heel goed gehad en nooit honger geleden. Ze had daar leuke vriendinnen waarmee ze naar catechisatie en de kerk in Leerdam ging. Er was daar een dominee waar je alles aan kon vragen en die ruim de tijd nam om alles uit te leggen. Een meisje vroeg eens hoe het met rangen en standen in de hemel zat en hoe je wist waar je naar toe moest. Hij vertelde dat je moest zien als binnenkomen bij de koningin; je voelt je klein en onzeker maar je voelt de blijdschap en trots als je een dierbaar persoon naast de troon ziet staan als lakei en je er dan van overtuigd bent dat die je verder zal geleiden.
Ze ging ook uit en ze had er haar eerste vriendje en kan nog geroerd daarover vertellen. Hij had zwart krullend haar en dat vond ze prachtig.
Na deze periode bleef ze, zoals gewoon in de die tijd, thuis en hielp haar moeder en was een naaister die uit oude kleren nieuwe kon toveren. Het was best wel weer wennen in het dorp na de avonturen in Leerdam. Ze moest ondermeer op de kinderen Brinkman passen als hun ouders verplichtingen hadden. Van haar broers moest ze ook op het land werken, maar daar had ze een hekel aan en toen er een cursus kleuterleidster op het eiland gegeven zou worden, schreef ze zich meteen in. Ze genoot van de cursus en vooral het stagelopen in Den Bommel en Menheerse. Wegens personeelstekort werd ze in Middelharnis benoemd tot hoofdleidster, terwijl ze haar hoofdakte nog niet eens had. Ze had geen tijd om met de boot naar Rotterdam te reizen voor die cursus en heeft dat altijd als een gemis gevoeld. Toen ze 53 was en haar kinderen van de lagere school waren, heeft ze die cursus alsnog met Gré van Dijk en Elvie Godrie in Rotterdam gevolgd en is ze ook nog geslaagd.
Klaas in Indonesië
Indonesië
Voor de oorlog was er bij de Gereformeerde kerk hier een jongens- en een meisjesvereniging, maar in de oorlog zijn die samen gegaan. Voor de jongens bleef er een eilandelijke ring en voor de meisjes een kring en op die bijeenkomsten ontmoette je mensen uit andere dorpen en op bondsdagen maakte je kennis met mensen aan de overkant; natuurlijk wel allemaal keurig Gereformeerden. Dit verklaart onze importbruiden uit Den Bommel en Ooltgensplaat in die tijd.
Toen de jongens van de club in 1947 naar Indonesië gezonden werden (Klaas en Hans Maliepaard, Mies Diepenhorst en een jongen Nipius) spraken de meisjes af dat ze met de jongens zouden schrijven en kreeg zij Klaas toegewezen. Het is ongelofelijk wat de jongens daar allemaal meegemaakt hebben en wat een stevige band ze met hun strijdmakkers opgebouwd hebben. De rest van hun leven bleven ze elkaar door dik en dun trouw en kwamen vaak bijeen en gingen in 1988 zelfs met een hele groep terug naar Indonesië om bloemen op de graven van omgekomen kameraden te leggen. Er is een heel boek over te schrijven vol vragen en ellende.
De vrouwen gingen in 1988 mee en Klaas toonde Bep de gaten die hij in een golfplatendak had geschoten om zijn slapende makkers te wekken bij een aanval. Niet alleen de voortdurende stress, maar ook mooie momenten van jongens onder elkaar als ze een wild varken schoten en boven een vuurtje roosterden. Klaas raakte meerdere keren gewond en had nog granaatscherven in zijn borst en schouder na thuiskomst. Vele infectieziektes heeft hij overleefd en ook na terugkeer nog malaria aanvallen met torenhoge koorts. Tijdens de briefwisseling ontstond een band, maar haar liefde kwam pas na zijn thuiskomst. Ook hij had zwarte krullen.
De ramp slaan we bewust over omdat daar al enorm veel over geschreven is.
Huwelijk
Klaas werkte bij Rumptstad en er waren vier huisjes voor de zaak gebouwd in de Nieuwstraat (26-32) en Klaas kreeg er eentje toegewezen en ze trouwden op 26 april 1953. De bruiloft in die opleving na de crisis- en oorlogs en overstromingsellende duurde wel 14 dagen met bijeenkomsten voor vrienden, familie, buurt enz. In die tijd stopte je met werken als je trouwde, maar zij ging nog even door.
Toen de kinderen kwamen had ze geen vaste baan meer, maar viel wel vaak in op scholen als collega's een dag naar cursus moesten of ziek waren. Soms werkte ze maanden 5 dagen per week maar bedong dan dat ze eerst haar kinderen naar school mocht brengen en iets eerder weggaan om op tijd thuis te zijn als haar kinderen thuiskwamen voor het spreekwoordelijke kopje thee. Haar kinderen, die nog niet naar school gingen, mocht ze meenemen naar haar werk.
Het huis in de Nieuwstraat werd enkele keren verbouwd als er weer een kind kwam en toen Leen Roos rond 1966 in een slappe tijd voor eigen rekening huizen op de Vrouwtjesweg ging bouwen, raakte ze in de ban van nummer 36 (ze was ook op een nummer 36 geboren) vanwege de mooie ligging in de zon. Na een tijdje kwam Klaas thuis met de mededeling dat hij het gekocht had en tot op heden woont ze er erg naar haar zin. Ze heeft er haar kinderen zien opgroeien en zien uitvliegen en veel te vroeg haar man verloren.
Ze voelt zich nog erg thuis in het dorp en geniet van de kinderen en kleinkinderen die langs komen, maar ook van de spelletjes Rummikub met andere Stadtenaeren, lezen en fietsen.
Ik zou nog graag verder met haar praten over haar geloof omdat ze de eerste Stadse vrouwelijke ouderling werd rond 1980 en zo mild praat over andersdenkenden, maar dat vindt ze niet nodig. Een ouderling is ook maar een gewoon mens met zijn goede en slechte kanten, die tijdelijk mag helpen in de gemeente.